Intimiteit roept het beeld op van een ābinnenā, bijna een sanctum sanctorum, dat men openstelt voor een ander. Het is een toelaten, ook een binnendringen. Je laat je zien āzoals je bentā, wat een dubbelbeeld oplevert: een ābuiten-ikā en een ābinnen-ikā. Vervreemding is een niet meer herkennen: het beeld dat men had klopt niet. Ook een dubbelbeeld. Hoe werken deze dubbelbeelden op elkaar in? Wordt het een intieme of een vervreemdende verkenning?